En menig man gaat door de zomernacht
en ziet het venster waar de vrouwen wachten
verlicht en glimlacht om het zoete smachten
en keert terug en kust de mond die lacht.
En menig meisje wordt uit huis gedreven,
maar wandelt in het bos niet meer alleen.
De uren gaan als helder water heen,
de zoetste woorden worden in een kus gegeven.
Het zijn de woorden lief als het licht der ogen,
zacht als de wind die ritselt in het gras,
diep als het water van de molenplas.
Zij maken het hart bedwelmd,de handen opgetogen:
ach,dat wij,liefste,nimmer scheiden mogen,
dat er aan deze kus geen einde was.