En buiten viel mistroostig de regen,
de donder rolde, door niemand gehoord.
Stilzwijgend, maar zeker van mijn zaak,
dronk ik de koffie die jij had gezet.
En tuurde uit over 's Heerens wegen,
zonder het uitspreken van een woord.
Zoiets overkomt me niet zo heel vaak,
het valt pas op, als je er goed op let.
Ik pakte mijn koffer, pakte mijn jas,
had het over "Tot ziens, goeiemorgen".
En jij keek me zwijgend na en lachtte,
om vervolgens een beetje weg te dromen.
Wegblijven geeft de dichter geen pas,
wandelend door het leven zonder zorgen.
En jij wist, wat alles weer verzachte,
dat ik altijd weer ... thuis zal komen.