Acht gedichten aan een vrouw.
VIII.
Ik ben altijd al wat stoelgang-graag
geweest, maar vandaag, hang ik,
vooreerst, aan de knikker in je oogkas.
Het verdere verloop ken ik wel,
wat horten wat stoten. Wat schort er
aan ons vel. Ik weet het wel.
In opdracht drogen we kaarswas
dat breekt als we bewegen,
dat we begeven bij het breken.
Wij, ik althans, heb, in mijn cursus
Nederlands, nooit geleerd waar punten horen,
dus blijf ik je mijn komma’s leuren
en ga ik door met zeuren, zagen,
met onze koord te plagen, onopmerkzaam,
want het touwtrekken hebben we al lang verloren.