Het duurt steeds langer voor de maan verdwijnt en het daglicht de pijn iets verzacht.
De dieven in de nacht stelen onze slaap en binden ons vast aan tranende eenzaamheid.
Het ontbreekt ons aan de kracht om ze te verdrijven, we zijn gelaten.
Tergend langzaam wordt de afstand tot die veilige warmte groter.
We willen wel terug en onze harten schreeuwen op het schavot, maar de tijd doet ons bruut de strop om.
Zoute woorden die langzaam opgaan in zinnen die niet worden verstuurd.
God, geef me mijn vrouw!, schreeuw ik vaak tegen de muren, die als een gevangenis om me heen staan. Zouden mensen ijzer met handen kunnen breken, dan brak ik er doorheen.
Komt er een moment dat zij er niet meer is en ik weer leef?