Ik ben in mijn voortvluchtigheid
alweer verdwenen, uit alles
wat ik liefhad, de verboden vrucht.
Haar bitterzoete smaak nog in de mond.
Wist ik niet beter dan zou ik
eeuwig hopen, bidden, sterven
desnoods, als mijn lief toch
bij mij was en in mijn armen.
Wellicht had ik Gods leger
aan mijn zijde, als ik mij
getracht had te bekeren
tot de eenzaamheid, weg van
liefde, weg van haar aanslag
op mijn voortvluchtig leven.