Ik voelde me eerst helemaal alleen.
Er was niemand om mij heen.
Ik vond het niet eens maf,
dat niemand om mij gaf.
Ik voelde me helemaal leeg.
En dat gevoel steeg.
Toen kwam jij.
Jij maakte mij blij.
Jij zorgt dat ik me niet meer alleen voel.
Jij bracht in mijn leven weer een doel.