Er was eens een grote neushoorn, grijs en sterk
hij voelde zich zo alleen,
mistte een vriend, geen grote vriend
maar een gewone vriend, die van hem hield
Op een dag daalde er een reiger op zijn rug neer,
en de neushoorn vroeg met een grommende stem
hé, jij daar op mijn rug,
wat kom je zoeken?
De reiger werd bevangen door angst,
en vloog weg, weg van de neushoorn,
en de neushoorn bleef achter,
knorrig, eenzaam en verdrietig
De neushoorn dacht in zichzelf
door mijn nors gedrag heb ik ervoor gezorgd,
dat die vriendelijke reiger verdween
en nu, voel ik me alleen
Zo kwam er een op een andere dag een papegaai
neergedaald op het sterke schild van de neushoorn
hallo meneer neushoorn, hoe gaat het met u?
maar de neushoorn sliep en hoorde de papegaai niet
De papegaai vloog weg,
en dacht in zichzelf : hier kom ik nooit meer terug
de neushoorn, die even later wakker werd
zag een rode pluim naast zich liggen
Weer bedacht de neushoorn zich,
over het feit dat hij de papegaai niet gehoord had
hij riep na : he papegaaitje, hoor je me
en kom je terug bij me, ik voel me alleen
Maar de neushoorn bleef alleen, tot er op een dag
een klein zangvogeltje op zijn rug kwam zitten
dit was de kans op een echte vriend,
dacht de neushoorn in zichzelf
Hoe gaat het vogeltje, zei de neushoorn lief
je mag op mijn rug blijven zitten, maar
zing je dan een liedje voor mij
ik voel me zo alleen
En het vogeltje zong een liedje,
over twee vriendjes die op elkaar bouwden
geen huis, maar vriendschap,
en de neushoorn huilde tranen uit z’n ogen
Dankjewel vogeltje, je zingt heel mooi,
en je bent lief, wil je niet bij me blijven
maar het vogeltje zei : lieve neushoorn,
ik moet nog zingen voor de giraf, de zebra en de apen
Vaarwel zei het vogeltje,
vaarwel zei de neushoorn verdrietig,
en zo kwam het dat de neushoorn,
opnieuw alleen aan de plas stond
Tot er een andere dag een bijtje neerdaalde op z’n rug
en de neushoorn zei : hallo bijtje, hoe gaat het
het bijtje zei, ik voel me alleen en
ik voel me verdrietig lieve neushoorn
De neushoorn zei : lief bijtje, blijf jij maar zitten
mijn schild is groot genoeg, je hoeft niet weg te gaan
kijk, hier is water en daar staan bloemen
en als je wil wenen, ik heb brede schouders
Het bijtje zei : lieve neushoorn,
de gorillas hebben mijn huisje
en al mijn vriendjes gedood
ik voel me zo alleen
De neushoorn had een vriend, het kleine bijtje
een vriendje die bij hem bleef, niet gewoon
neerdaalde en vertrok of zong en vaarwel wuifde,
één die met hem praatte, over verdriet
Als je je angel in mijn schild steekt, bijtje
ben jij terug bij je vriendjes
en woon je in een huisje,
zo groot als je maar kan denken
Ik kan je toch niet doden, neushoorn,
trilde het bijtje, dat kan ik toch niet
je bent mijn vriend, zei de neushoorn
en ik wil mijn vriendje gelukkig maken
Het bijtje stak zijn angel doorheen het schild
de neushoorn dook inéén, het bijtje was al dood
en de grote neushoorn, gevloerd door het kleine bijtje,
huilde : wees gelukkig m’n vriendje, en de neushoorn stierf