Klanken die je ziel doorboren
vergezeld van woorden zelfverhoopt zacht,
die mals en zurig als azijn je tongpunt openknarsen,
omdat je eigenlijk zou verwachten
dat je ze zelf bedisseld had
Langgeregen zinnespel gebundeld in boeken,
geschreven door een ander.
Je eigen zoete bloed-zweet-traanverhaal,
dat nog elke dag verandert,
maar niet langer op papier
Nog warme negatiefjes van gaargekookte kinderspinsels
en onverzonnen vergezichten.
Oogverdovend staren ze me aan en stom en doof ben ik,
Die doorheen de donder en de bliksemschichten
Het simpele van hun schoonheid zie
Stokjes stinken zacht gefilterd,
vaagjes puur en schimmig rein
paarsjes mist je longblaasjes in.
Mist,die één keer fataal mag zijn,
en daarna in lucht geblazen wordt
O goudblond gerstenkooksel
van duvels zelf gestookt,
ik zou niet weten waarom je
keer op keer weggaat
en daarna weer wederkeert.
Je heft me op, en hop,
trouw als altijd sla je me trug neer
Liefde…, ik zie de liefde graag
Maar nooit is een begrip zo overal geweest
en afgekraakt door misverstandjes,
pietluttig uit proportie
met wat het ooit had kunnen zijn.
Verdoeme ja, ik zie ze graag, wanneer ik op de vleugels van haar vergankelijkheid
Een Icarus te ver vlieg weer,
als was weer moede nederzijg
en weer de stenen adem zwijg
die robuuste zuilen om m’n ik optrekt,
en praat en niks te zeggen
Al dit in zuivere, pure vorm is geurig genot,
Parfum van engelenzeikjes zelf gegaard
Misschien zelfs van het goed teveel
Is merg-en-beenmuziek
Al dit in zuivere, pure vorm zijn naakte dichten, vleesgeworden aderbloed,
Zijn waterwitte lichtgewichten,
puurluchtsaffen zonder moeten
Zijn foto’s van een langerekte rinnering
aan niks dan goed en
een druipende lentezon in een altijddurend mei.
Al dit min de minnetjes, en daar wat vlinders bij
Ben jij