Verhaal van Ilinith en Ronon
Je haren duister als de nachtelijke hemel, glinsterend als sterrenlicht,
Je ogen als de mooiste sterren, de maan in jouw gezicht.
O Ilinith, dochter van de sterren, hoor mijn naam,
Je bent mijn tegenovergestelde, toch trek jij me aan.
Je haren zijn als zonnestralen, brengers van licht in het duistere bestaan,
Je ogen altijd vrolijk glinsterend, je voeten dansend over de eeuwige weg die je moet gaan.
O Ronon, zoon van zonnestralen, hoor mijn naam,
Je bent mijn tegenovergestelde, toch trek jij me aan.
Gevangen in de cirkel, elkaar ontmoetend tussen dag en nacht,
Moeten wij eeuwig leven, een in de zon, de ander onder sterrenpracht
Nooit lang het geluk proevend, van elkaars aanwezigheid,
Jagen we elkaar na, verjagen wij elkaar tot eeuwige spijt.
Ooit zullen wij elkaar ontmoeten, samengaan tot één,
Pas dan zijn we gelukkig, pas dan niet meer alleen.
Ieder ochtend, als nacht overgaat in dag, en iedere avond als dag weer overgaat in nacht,
Kun je ons horen roepen, maar onze stemmen zijn te zacht.
Ik verlang naar jou, ooit zal ik bij je zijn,
Ik wil je vasthouden, maar mijn bereik is veel te klein.
Mijn armen vergaan tot zonnestralen, mijn gezicht gaat op in de brandende zon,
Mijn tranen worden sprankjes licht, tranen omdat ik jou nooit berijken kon.
Ik verlang naar jou, ooit zal ik bij je zijn,
Ik wil je vasthouden, maar mijn bereik is veel te klein.
Mijn ogen worden sterren, mijn gezicht verlicht de maan,
Mijn gedachten zijn de duisternis, omdat ik nooit naar jou kon gaan.
Voor eeuwig zijn wij nu gescheiden, door duisternis en licht,
Wij zullen altijd strijden, maar niets verbreekt het magisch evenwicht.
Nooit zullen we elkaar meer ontmoeten, op plaatsen tussen dag en nacht,
We zullen elkaar moeten missen, maar onze liefde geeft ons eeuwig kracht.
De zon zal altijd stralen, sterren zullen altijd licht brengen in de duisternis,
Onmogelijk verlangen, eeuwig gemis.