Als ik in jouw ogen kijk, is alles wat ik weet van,
Ons, is dat ik op m’n passen moet letten,
Bang dat ik kapot maak wat het nog worden kan,
Tussen ons, moest het uit m’n hoofd zetten.
Maar toen ik in jouw ogen keek, je stond voor,
Mij. En wat een wrang gevoel opwekt.
Ik wíl het vergeten, maar juist door,
Jouw herinneringen, pijn wanneer je weer vertrekt.
Laat me achter vol met twijfels. De pijn,
In m’n hoofd. Heb je niets verkeerd opgevangen?
Zitten we weer gewoon op één hoogte? Afstand klein,
Tussen onze hoofden, maar van beiden kanten geen verlangen?
Kan ik je aanraken zonder dat je denkt,
Dat ik daar iets mee bedoel?
Kan ik over je praten naar anderen toe,
Zonder dat ik ze in m’n buik voel?
De vlinders die ik ooit had toen,
En nu zag, in jouw ogen zo groen?
Klein, fladderden ze me tegemoet,
Vertelde me dat het goed,
Zit nu, tussen ons twee.
En jouw herinnering, blijf ik mee,
Nemen, niet alleen in míjn hoofd,
Ben jij degene die gelooft?
In mij? En jou? Opnieuw gevonden,
Anders gelukkig nadat ik had verzonden.
De brief, die we nu kunnen vergeten,
De vlindertjes hebben van zich afgebeten,
Goede vrienden nu, niets meer en niets minder,
Één ding voor nodig, één mooie vlinder.