’s Winters is het fenomeen,
Jij en ik,
Jouw armen om me heen,
Beide tegen elkaar gekropen,
Opzoek naar wat warmte,
Jij en ik,
Helemaal alleen.
In de lente wandelen we samen,
Op blote voeten in het verse gras,
Ik voel me als een eredame,
Triomferend aan jouw zijde,
Jij en ik,
Helemaal alleen.
’s Zomers zitten we op het strand,
Genietend van de zwoele avond,
Hand in hand,
Kijkend naar de ondergaande zon,
Wachtend op de ochtendstond,
Jij en ik,
Helemaal alleen.
In de herfst voelen we zacht de druppels op ons gelaat,
Zien we samen de bladeren dwarrelen,
Horen we de wind,
Vragen om raad,
Jij en ik,
Helemaal alleen.
Zwijgend zetten we onze eindeloze tocht verder,
Doorheen elk seizoen,
Jij en ik,
Helemaal alleen,
En elkaar om ons te beschermen.