Terwijl de zon mijn lichaam bedekt
Zie ik naast mij een schoonheid zo puur
Ze is zo adembenemend en onbevlekt
Maar de onschuldige vonk ontvlamd in vuur
Nog nooit werd het leven zo genoten
Terwijl een merel ons bezong
Toen cupido had geschoten
En onze liefde daarmee bedong
Is het niet lieflijk in de prille lentezon
Wakker te worden naast mijn godin
De lieflijkste, de mooiste, zij die ik bemin
Onbeschrijfbaar mooi in elke zin
Zij is mijn Aphrodite, zij is mijn levensbron