Alle bouwsels grijs,
De lucht voor eeuwig grauw,
Niemand van de wijs,
De dagen altijd blauw.
De vlakte kil doorbroken,
Door huizenhoge flats,
Geen vreemde geur geroken,
Elke sensatie even flets.
Waar als dit beeld ook zijn vermag,
Is het volledig incompleet,
Want was het niet dit land, dat grijs zo leven deed?
Slent’rend langs de straten,
Guur en vol geraas,
Kan niemand mij ontnemen, mijn grijs geluk’ge waas.