Een tweestrijd woedt,
tussen hart en geest,
mijn lichaam als slagveld,
dat slechts onzichtbaar bloedt.
Door aders stroomt onrust,
op zoek naar jouw hand,
gedachten ontkennen,
tot verlangen wordt gesust.
Ik denk wat niet kan zijn,
door onsterfelijke Liefde,
happend naar zuurstof,
adem ik enkel pijn.
Trachten te praten,
de mond wijd gesperd,
wil ik zeggen wat ik voel,
echter geluid kan 't lichaam niet verlaten.
Vrede is het doel,
van mijn inwendige oorlog,
Liefde de oorzaak,
de leider het gevoel.
Het bloed wil ik delen,
dat loopt van mijn reikende hand,
immer mag je het nemen,
zodat de wonden kunnen helen.