Er broedt een vogel tussen mijn oren.
Haar eega zweeft ergens boven zee.
Ik zwaai naar de wolken, de bergen.
Zwem onder een boom door.
Neem de resten van gisteren met me mee.
Het ei drijft in warme lucht. Tekent de idylle.
Ze zucht. Ik zwoeg. Haar man is terug.
De diepte lonkt.
Weldra zullen zijn veren
de harde schaal doorbreken.