Een vrhaal over drie ezels
MET DRIE OP DE WEI
Op de wei stonden drie ezels,één mannetje en twee vrouwtjes. Het mannetje was pienter, de vrouwtjes deden of ze dom waren, zodat men niet teveel aan hen zou vragen want ze waren wat aan de luie kant. Ze hadden allebei dus een rustig leventje.
Het mannetje daarentegen, was altijd bezig. Was hij niet aan het werken, dan was hij aan het eten. Hij dacht bij zichzelf : “ Hoe meer ik eet, hoe beter, want in het winterseizoen is er veel minder op de wei.
Met die twee vrouwen erbij moeten we dan van dat droogvoer en korrels eten en daar krijgen we dorst van en het water is dan zo koud.
En daarom at mijnheer elke dag zijn buik vol tot hij bijna barstte.
De vrouwtjes lachten met hem, maar hij deed of hij het niet hoorde.
Die twee verweten hem voor dikzak of buik, in hun eigen balken-taal.
Hij lachte dan bij zichzelf en zei : “ Wacht maar, binnenkort is het mijn beurt om te lachen en dan lopen jullie met een dikke ronde buik.”
Op hun weide stond een houten schuilhut. Die was voor de regen, al bleven ze soms de hele dag buiten lopen om nat te worden en het stof weg te spoelen.
Hij kwam altijd als laatste in de schuilhut. Hij wou immers tonen dat hij de sterke man is. De dames vonden dat maar niets. “Zo een pocher”, dachten ze dan. Bij mooi weer graasden ze rustig de hele wei rond, tot er mensen voorbij kwamen. Dan gingen ze snel naar de omheining en al wisten ze dat deze uit prikkeldraad bestond en dus gevaarlijk voor hun huid was, toch gingen ze er heel dicht bij staan.
Mensen, dat betekende meestal snoep, vers gras en brood en chocolade en wafels en zelfs appeltjes, worteltjes en nog veel meer lekkere dingen.
Toen was er een dag die er beter niet was geweest. Het begon te stortregenen, pijpenstelen, zoals men zegt.
Ze schuilden met hun drieën in de schuilhut, de voedselkribben hingen links en rechts, de twee dames gingen aan de linkerkribben en begonnen samen te eten, meneer ezel ging rechts en vrat zijn kribbe snel leeg.
Later stond hij daar boertjes te laten en luid klinkende scheten.
Hadden de vrouwen het gekund dan hadden ze hun neus dicht geknepen.
Ze gingen met hun kop buiten de schuilhut staan want daar was het fris, daar was de regen.
Wordt vervolgd.
ela
1