Jan en de eend.
Lang geleden woonde er ergens in een klein dorpje een heel arme boer Jan. De sukkelaar was zo arm, dat hij met moeite wat zaad en plantgoed kon kopen. Het enige gereedschap dat hij had was een spade en een hark. Hij moest dan ook altijd heel hard werken om wat te kunnen eten.
Op een mooie zonnige herfstdag echter dacht Jan : “nu ga ik toch eens van het leven profiteren” en hij ging eens languit op zijn rug liggen in de tuin van zijn oud vervallen huisje.
Terwijl hij naar de wolkjes keek, die voorbij dreven aan die mooie blauwe hemel, hoorde hij ineens heel veel gekwaak en toen zag hij eenden vliegen.
Jan dacht : “Die gelukzakken. Ze weten dat het straks winter zal worden en ze vliegen nu naar een warm land. Eigenlijk zou ik heel graag met hun meevliegen. Dan zou ik in de winter tenminste geen kou meer hebben.”
Opeens hoorde hij een harde knal van een geweerschot. Hij schrok zich bijna dood en dan zag hij dat er een eend als een blaadje naar beneden viel.
Het dier plofte neer in zijn tuin op nog geen vijf meter van waar hij gelegen had. Vlug ging Jan kijken. Het beestje leefde nog en was aan het kronkelen van de pijn.
Voorzichtig nam Jan de eend op en zag dat ze bloedde aan haar rechtervleugel. Vol medelijden liep hij vlug met haar in zijn huisje, legde ze behoedzaam in een mandje, dat hij met een doek afdekte. Zo lag het diertje in het donker en zou het niet al te veel bewegen.
Ondertussen ging hij in zijn kast iets zoeken waarmee hij haar vleugel kon verzorgen. Hij wist dat hij nog ergens ontsmettende zalf had liggen en een windel.
Toen hij zo aan het zoeken was hoorde hij een hond blaffen, hij keek door het raam en zag dat er een jager met een geweer afkwam. Ineens klopte die man hard aan zijn deur.
“Ik heb een eend neergeschoten” zei de jager “en die moet hier ergens in de buurt gevallen zijn. Heb jij soms niet gezien waar die gevallen is?”
“Ik was daarjuist in mijn tuin, moest er hier iets gevallen zijn dan zou ik het wel gezien hebben” loog Jan. “ waarschijnlijk zal die ergens daar bij die bomen aan het bos gevallen zijn. Ik denk dat je daar eens moet gaan zoeken”. De jager bedankte Jan en trok met zijn hond naar het bos.
Jan vond de zalf en een windel. Hij nam de eend zachtjes uit haar mandje en terwijl hij sussend tegen het diertje praatte, ontsmette hij de wonde en deed heel voorzichtig de windel aan haar vleugel.
Maandenlang zorgde Jan voor de eend en zo brachten ze samen de koude dagen door. De eend herstelde heel goed en ze werden heel dikke vrienden.
Maar toen het lente werd kwamen de eenden terug uit het zuiden gevlogen en zijn genezen eend begon blij te kwaken. Jan liet zijn eend naar buiten.
Uitgelaten begon ze te vliegen, cirkelde nog wat rond boven Jan zijn hoofd als wou ze hem bedanken en vloog dan uitgelaten kwakend naar haar familie.
Alhoewel hij blij was voor zijn eend was Jan toch heel triestig en voelde hij zich ineens enorm eenzaam.
De tijd verstreek en op een dag in de lente lag Jan opnieuw op het gras in zijn tuin naar de hemel te kijken. Opeens hoorde Jan kwakende eenden en zag hij hoe heel veel eenden in zijn tuin neerstreken.
En ze brachten voor Jan een grote verassing mee. De eenden strooiden verschillende soorten zaden en plantgoed op de grond goed voor aardappelen, zonnebloemen, pompoenen, komkommers en nog veel andere soorten.
Op deze manier toonden de eenden aan Jan hun dankbaarheid voor het gespaarde leven van hun gewond familielid .
Sindsdien zaaide Jan elk jaar de geschonken zaden en had hij altijd zo een rijke oogst, die niemand anders in het dorp had.
Zo werd Jan na verloop van enkele jaren steenrijk. Hij werd burgemeester en verbood aan de jagers om nog in zijn dorp te jagen. Hij trouwde en kreeg lieve kinderen. En samen met de eenden leefden ze nog lang en heel gelukkig.