Vader
Vader, je bent de man die voorbij kwam, de meester van wetenschap en geheimen,
vaak verborgen in Russische poppetjes.
Je hield de inkt hoog, blauw, bood wijsheden aan van achter je bureau
verscholen, bovenop de golven van papier.
Je keek dan als mijn God, op mij, de dwerg. Met eindeloos geduld trachtte je
het asfalten omhulsel te breken. Elke breuk
of barst te vullen met levensbloed en mijn arrogantie zacht te strelen.
Ik zag je als een oude hut, als mijn keizer zonder kleren.
Ik gooide je tussen de karkassen
en het afval van vergane stranden. Mijn vloek was
jou niet altijd vertrouwd,
mijn kreet niet hoorbaar, verstomd nog voor hij
de stembanden verliet. Ik was
de martelaar, verloren in wat ik zag als onschuld.
Maar toch, Vader, was elke kleine toenadering,
elke kleine opening die je vond
een welgekomen opluchting, een gouden zucht,
een stelselmatig gezichtsverlies
bij het horen van mijn naam achter mijn zwart masker.
Maar nu, Vader, keer ik terug als verloren zoon en proef
je oude zinnen als zoethout.
Kruip terug in je leren buidel van voedzame warmte en
verlaat de vele gedaanten
van verworpenen. En nu Vader, vraag ik geen hulp,
enkel declamaties en
schuif bij aan het dis van leerrijke woorden.
En nu, mijn Vader, kus ik je handen, je ogen, je wangen,
kus ik je wijsheden
je geheimen, aanbid de gouden linten van je bestaan
en draag met trots
jouw spoor van geschiedenis naar geschiedenis.