Twee paden bega ik, een dualistisch relaas.
Geen patriotische gedachten (mijn land ontgaat me),
slechts jouw slanke tempel baart mijn historische heimwee.
Geen lendenen omklemmen me dan twee oeverlijke oases.
De hitte is te werkelijk en het lavend vocht
kan er geen der lichaam zijn. Toch stroom ik,
in een wind zonder vleugels, vluchtig als ether,
een bries die me zelfs in vogelvlucht nergens brengt.
Nergens, de monding, die mondig spreekt:
'Ik ben je bron, pracht is pracht.' Ik ken de leugen,
nu noch het heden, noch het eind soelaas kan bieden.
Pracht is pracht als haar puurheid elk aspect overvloeit.
(Jep, ben terug na een zalige vakantie,)
(of heb ik dat al gezegd?)