Vanop mijn doofstomme regenboog
Een gil, een krak.
Een andere dimensie.
Ik kneep mijn ogen halfdicht.
Niemand gaf me attentie.
Deed denken aan de radio,
een andere frequentie.
Maar deze zet was levensecht.
Geen zweempje van non-fictie.
Ik hoopte stil, maar riep heel luid
het einde van mijn monoloog.
De ballon sprong en zoefde rond.
Zette mij ergens hoog en droog.
Mijn stoutste droom leek toch beloond.
Het resultaat van mijn betoog.
Maar mensen vond ik hier niet meer
op mijn doofstomme regnboog.
Kritiek kwam mij weer toegefladdert
uit de leegtes van mijn hart.
Ik wilde weg van mijn geluk.
Dromen abrupt en stil verkracht.
De noodrem, met de zon verdwenen
in het schijnend hellezwart.
Nooit tevreden over vrede.
Wachtend op iemand die lacht.