Slagen.
Het wit doordenkt door rood.
De binnenkant eruit,
mors, morsdood.
Liggende op een rug languit.
De knuppel sloeg het zeehondje neer.
De anderen vluchtten.
De stokken gingen op en neer.
Ik wist dat ze niet duchtten.
De kloppers zijn moordenaars,
voor geld voor eigen kas.
Ze maken een jas of een laars.
Of een puppytas.
We moeten ze stoppen,
tegenhouden!
Dat het gedaan is met kloppen!
Omdat wij teveel van die beestjes houden.