Alleen in mijn torenkamer,
Hoog, wel 100 meter hoog.
Ben ik al meer bedachtzamer,
Wacht ik op jouw regenboog.
Rond is hij, rond en smal,
Geen opening erin.
Geopend, gesloten, tot de binnenval.
Opgesloten door de tegenzin.
Ik groei, mijn haren lang,
Vlechten van intens verlangen,
Tranen gekleurd in de zonsondergang.
Woorden en zinnen, verdronken in treurzangen,
Wachtend, zittend, dromend van jou,
Kijkend over de dood en het leven
Realiseer ik me in deze vrieskou,
Dat mijn oneindigheid de liefde heeft uitgedreven.
Kom je nog ooit,
Kom je terug naar mij?
Of heb je die deur voorgoed dichtgegooid.
Laat je me uit deze kamer vrij?
Ik wacht, nog eeuwenlang,
Klim omhoog, langs de kracht,
Vertrouw op mij wees niet bang
Weet dat ik hier op je wacht.