Wandelaar
De wind stak op en het werd guur
Grauw en dof waren de straten
Hij onderging het lopen gelaten
Lege echo’s van voetstappen vanaf de muur
In de reflecterende winkelruiten
Word de schijn van eenzaamheid ontheven
In een flits slechts gelijk zoveel in het leven
En te moe om nog emotie te uiten
Wazig licht van lantaarnpallen
Te weinig om onduidelijk te verlichten
Maar genoeg om schaduwen op te richten
Om doolhoven te creëren om in te verdwalen
Hij sleept zijn zorgen mee in de nacht
Zijn gevoelens torsend op zijn schouders als ballast
Is hij voor de wereld alleen, een last
En neemt zijn denken mee als een te zware vracht
De ironie, is het water in de plassen op straat
Welk zijn voeten verzet op zoek naar grip
Zoals zijn geest verruimend is voor begrip
Maar in de vooruitgang ook geen sporen achter laat
Hij is als dichter dichter bij zijn geest
Antwoorden als hij zijn ziel ontleed
Waarom hij collectieve eenzaamheid vermeed
Ligt geschreven in strofes die men leest
Men weet dat hij als dichter taalgevoelig is
Dat hij met fluwelen handschoenen de ziel ontroerd
Maar niet dat het respons hem vaak beroerd
Want men vergeet dat hij als dichter taalgevoelig is
Omdat ze begiftigt zijn met fijn gevoeligheid
Zien we getooid met doornen de rozen
Die wanneer je ze wild liefkozen
Je doen nijpen naar voorzichtigheid