Het sijpelt
Hevig groeiende handen
verlangen gevangen.
En ik wil zo,
en het mag,
maar niemand,
niets zal wachten.
Van de rivier in
de verbrande rug
naar het hotel en de haat.
Vertwijfeld want het gaat
niet.
Bellen is één
en kussen twee.
Ik kom niet verder.
Tussenin.
En jaren gaan een rotvaart
in de wegen naar de zon.
Iemand toch een handje
want ik heb een nieuw begin
en het vertrouwen in de zandloper,
het sijpelt.
Verglijdt de rode mieren
in de tuin tot een paleis,
vergrijst de dode ziel tot een kostuum.
Ik stap erin
en zeg tegen m'n ma dat ik maar ga.
'Ik stel je wel eens voor aan m'n vriendin.