Had ik maar vleugels, zegt hij,
dan hing ik nu voor je raam
met warme armen, met kietels en
knuffels, kralen en één
kus.
Had ik maar vleugels, zegt hij,
dan sloeg ik ze om je heen en
beschermde je zacht tegen de nacht,
tegen de regen, tegen
de mens.
Had ik maar vleugels, zegt hij,
dan vloog ik met je naar
ergens, of naar niet en nooit,
dan vloog ik met je.
Maar je hebt geen vleugels, zegt ze,
en zonder
durf je niet te springen,
lafaard.