De terugkeer na een eeuwigheid van vervlogen tijd
getekend aan voeten en handen, gekleed in zijn witte habijt
Zijn aura straalde helder van goddelijkheid en warmte.
Roepend van vreugde, laat mijn verloren schapen tot mij komen,
dat ik hen in blijdschap kan om armen!
Toch geen mens draaide zich om, of luisterde naar hem,
de zielenherder der mensen is hier een individuele man
Hij sjouwde zijn last door die brede straat,
van duizenden koude ogen, in een transparant gelaat,
de kalvarigang zonder helpende hand
in de sputterende Neon van het veel kleurige licht,
de stekels die de esthetiek van het symbool ontkracht,
het geblaat over hun eigen schuld en last ,
toch merk niemand dat het hij is die de doornenkroon draag
Was dit nu waar verworpelingen zolang voor hadden gebeden,
geleden en hun leven gegeven
om naar een plaats te komen,
waar men vergetelheid en andere goden had aangenomen?
Boven op de heuvel weent eenzaam de goede oude man
door het ongeloof en verloochening bittere tranen
Als plots een bliksem van warmte in zijn hart sloeg
toen een klein meisje schuchter zijn hand nam en vroeg
“bent u verdwaal meneer of gewoon verward?”
“…Jezus in New York…”