I.
Ik heb mijn lach in een lijst
op de muur gehangen.
Vandaag verzamel ik tranen.
Die steek ik in de lijst van morgen.
II.
Verdriet laat zich niet rijmen
heb ik gemerkt.
Niet in je hoofd en niet op papier.
Dat zou te vrolijk zijn.
Zonder rijm zal ik ze dan maar
op de lijnen van mijn gezicht schrijven.
III.
Ik heb geen zin in lachen
en geluk vandaag.
Ik ga naar de ijssalon en
bestel een Coupe Triste.
IV.
Ijs smaakte me niet.
Nog een reden om verdrietig te zijn.
V.
Ben thuis in de zetel gaan zitten
met wat alcohol in mijn hand.
Heb mijn verdriet proberen te verdrinken,
maar ik verdronk bijna zelf.
VI.
De radio staat aan.
Er speelt een leuk liedje:
Don’t worry, be happy!
Het klinkt bijna vrolijk.
VII.
Met veel moeite heb ik me
uiteindelijk in mijn bed gestort.
Ik kan de slaap niet vatten.
Nog een reden voor verdriet.
VIII.
Ik droomde van regenbogen
en van liefde, ik werd teder gekust.
Schoot wakker van de schok.
Tedere kussen? Dat kan niet.
Ik heb geen lief. Dus kan ik niet
teder kussen. Heb dan maar gehuild.
IX.
Ik heb teveel tranen.
Mijn lijst loopt over.
Weer reden tot verdriet.
X.
Ik ging naar de badkamer
want ik wilde een bad nemen.
De waterleiding was afgesluiten.
Heb het bad dan maar volgehuild.
XI.
Het zout van mijn tranenbad
bezorgde me meer lijnen
op mijn lichamen.
Er is nu genoeg plaats voor
mijn verdrietige dichten.
XII.
Ik kwam tot de conclusie
dat ik geen geschikt triest inkt had
om te schrijven.
Weereens een reden tot verdriet.
Ineens inkt genoeg.
XIII.
Ik vroeg mijn vrienden
om de verdrietige dichten te lezen,
maar ze konden het niet zien.
Ik was verbaast. Ook een beetje triest.
XIV.
“Was je dan verdrietig?” vroeg
een vriend me. Haar dochter
keek me ernstig aan en zei:
”Zie je dat dan niet?”
XV.
Paar dagen later eens voor de spiegel
gaan staan. Ik las al mijn verdriet.
Eerst stilletjes in mijn hoofd, dan hardop.
Ik schoot in de lach.