klaarblijkelijk geboren in het woud
strompel ik me geschonden een weg
doorheen het donkere grauwe groen
ik schijn, ik zweet
ik schijn te zweten
maar het zijn dauwpareltjes die me
bemoederlijk doch benauwend bevochtigen
want ik ben droog, dor en dood als geen ander
me net verloren wanend en geheel alleen
verschijnt daar een vage schim
die zichzelf stripverhalend
meer en meer gestalte geeft
die me godvruchtig omarmt en omzucht
mij haar adem voedt en leven inblaast
blindelings geef ik me over
want jij bent het
die me een schuilhol graaft
beschutting tegen de oplaaiende ravage
koelte tegen de bejubelde oase
van hitte, droogte en wind
ik ril nog steeds van de kilte
open angstvallig m’n kijkers
en ben als mirakel thuis
hier
bij jou