de lachende lucht
kijkt mij
met sprankelende ogen aan.
wetend, dat hij
niet voor altijd
zo helder zal blijven staan.
maar hij lacht,
want zij is er.
ze is er,
en ze zal nog even blijven (denkt hij)
want hij ziet haar graag,
maar plots, komen grote
donkere luchtkastelen aangedreven
een leger, en ridders met hun paard
zonder gevoel, noch medelijde
verslinden ze haar.
diep zuchtend zei de lucht:
was ik maar, niet zo in de wolken.
och wolken,
ik had haar zo lief,
zonnedief.