Vroege ochtendrillingen lopen over mijn rug,
koude winterkuren rollen over me heen.
De nachtwegkrijsende haan beantwoord ik met een kuch,
en wrijf ik nog eens over mijn koudverlamde been.
Niemand in de buurt om me te verwarmen,
eenzaam alleen zit ik aan het ontbijt,
ik voel het brood door mijn darmen.
Wakkerschrikkend, sta ik op uit mijn oudheid.