Zwijgend zijn m’n lippen,
gedompeld in ruw zwart
zoals klauwen naar je snijden,
zo grijp ik naar de smart.
voor velen niet geweten,
omhelst mij dag en nacht
en mijn vleugels die ik voel breken,
duizend stukken aan mekaar,
al schuurt zand m’n benen roder
smeekbedes zijn een loos gebaar.
Het kwetst alleen maar verder en verdomme hard
slaat ’t in m’n gezicht. Verweren is verleden
de klappen aanvaard ik raak.
Het vliegen is mij ontnomen, maar m’n lichaam
is waar ik kracht van maak.