Acht uur tien.
Ik kwam hem iedere morgen tegen,
tikkend met rood witte stok.
Schuifelend langs ‘s Heren wegen,
- acht uur tien, wees steeds de klok -.
Acht uur tien, die ene morgen
wandelde hij met een hond
en een glimlach zonder zorgen
trok er om zijn oude mond.
Ik zag hem zo nog vele jaren
fluitend, ja, die blinde man.
En de hond kreeg grijze haren.
Maar de man zag niets daarvan.
Acht uur tien en in de regen,
zie ik zijn stok weer, wit en rood.
Kom ik hem weer daglijks tegen.
Hij fluit niet meer, zijn hond is dood.