Een engel van het licht,
niet van het kwaad.
Ze toont haar gezicht,
haar ware gelaat.
Een traan rolt langs haar wang,
haar glimlach verdwijnt.
Ze word heel bang,
de duisternis verschijnt.
Iedereen word kwaad,
nergens is nog goed.
Iedereen voelt haat,
nergens nog iets zoet.
Ze houd zich sterk, keer op keer,
maar is nu toch gezwicht.
De engel strijkt nog éénmaal neer,
verdwijnt dan met het noorderlicht.