Teleurgesteld
Je steld me teleur,
zo teleur.
Waarom ging je niet mee,
mijn wedstrijd,
zo belangrijk.
Je vroeg het,
het mocht niet.
Vroeg je het wel goed?
Of niet?
Een training,
zo belangrijk,
een schema,
3 maand voorbereiding,
zo belangrijk.
De eerste week jouw schema,
mijn wedstrijd.
Jij liep niet goed,
vroeg het nog eens.
Het mocht.
Maar dan niet meer,
mijn ouders wilden het niet meer.
Ik was te veel gekwetst,
door jou.
Mijn ouders namen me in bescherming.
Een training,
zo belangrijk.
Mijn wedstrijd?
Er komen nog genoeg wedstrijden,
om naar toe te gaaan,
zei je.
Ik?
Ik geloof er niet meer in