Zweepslaglijnen van vuurgroen zeewier
tappen de stroom
flanellen dolfijnen af
richting zijn krullend paleis
Waterval prikt
door een vlaag van regenbogen
een vochtig kleurenpalet vast
op zijn koralen voordeur
Binnen dompelen
de golven van zijn sonarinstallatie
hem onder in
een wereldvreemde trance
Bij 't verder dansen van de tijd
zuigen z'n ogen dat ene beeld
nog wat vaster aan
Bij 't naar buiten kwakkelen raakt
hij voorgoed verstrikt
in zijn eigen oprijlaan
In de wereld boven hem schemeren en
drijven ontgoochelde zeesterren
steeds trager van hem weg
en hij zag niet
beter en bekeek
de hele dieperik
als een troebele plas
van helblauwe tristesse