Geef me een treinticket,
énkele reis.
Ik keer niet meer terug
naar dit "paradijs".
Het is me te druk,
het wordt me te goor.
Hier zijn de centen,
laat me gauw naar het spoor.
Dan vlij ik me neer,
in 't midden van de wagen.
Zo dat ik kan kijken,
door het kleine raam.
Voorbij snellen, diverse lagen,
van mijn on-memorabel bestaan.
De fase van geboorte, het
peuter zijn,
zijn al gewist uit m'n geheugen,
geen vreugde geen pijn.
De tijd van de school, met
alles daarbij,
mag ik zichtbaar herbeleven,
dan kom jij.
Jij nam mijn jonge eenzaamheid,
Jij vulde de leemtes die nog komen gingen.
Ik zie je bruine haren nog, gespreid
Het milde tintelen van de gouden oorringen.
Ik trek de hendel,
De trein stopt uit nood.
Ik kan niet weg.
Mijn liefde is té groot.