Ik werk de hele dag en drink mij des nachts lazarus
Op zoek als ik ben naar de zoete verdoving
Verkwist ik glas na glas
Om uiteindelijk
Zo tussen slok tien en elf
Toch het ruwe beest van angst mij te voelen bespringen
En dan besef ik het
Het tikken van de klok die smalend mijn luttele uren verbrand
En nachtelijke wanhoop verslindt mij
Wetend dat de Dood altijd roept
Komen de muren op mij af
En de ramen uitten hun woedende kreten
Maar doch dit overstemt de klok niet
Deze knetterende kaars van het lot
Die overdag door brandt
Maar toch het licht van zons vrolijkheid niet verdragen kan
De rede van mijn verstand sust stille woorden
Die mijn beneveld geest niet kan rijmen
“ We gaan allemaal dood” en “ het is niet het einde “
Sist hij dan
Maar toch kan ook dit niet verlichten
Na slok elf
Beneveldheid vecht furieuze tweegevechten met paniek
Maar verslagen en weerloos is hij
De dagen van licht
Waarin ik nutteloos mijn plicht doe,
altijd denkend aan maatschappij’s noden,
zijn was
Met wellustige hand bedrijf ik de liefde met het volgende glas
En het volgende
En het volgende
Tot ik laveloos ’s doods aangezicht aanschouw
En drink van de diepe duister
die druppelend omlaag stroomt van de wassende kaars
Dan stort het aankomend licht zich in de kamer
De werkende mens verlicht zijn kamers
en De sissende slang van de reden hervindt zijn volle stem
Moeizaam sleur ik mij weer door de dag
Want
Ik werk de hele dag en drink mij des nachts lazarus
Geïnspireerd op " Aubade" van Larkin