Ze noemen me krankzinnig.
Ze noemen me krankzinnig,
hoorde ik overlaatst.
Laat ze maar kletsen,
dacht ik toen.
Immers zij weten niet wie ik ben,
wat er in me leeft.
Hoe speciaal anders ik ben
dringt niet tot hen door.
Het masker dat ik me voorhoud,
laat z’n ware aard nooit zien.
De voegen in me
barsten
uiteen.
Zoals een rots geteisterd
door de bliksem.
De bliksem doet kwaad.
Zo voor mij ook de buitenwereld.
Ik leef liever op mezelf,
ik hou me schuil.
Waanideeën ontwikkelen zich
in het dal van m’n begrijpen.
Daarom associëren
mensen me met bezeten.
Laat ze maar kletsen,
dacht ik toen.
Ík weet wie ik ben.
Krankzinnig.