Een woord inslikken was voor haar verdomme
beter dan het uit te spreken – kapot.
Een kind springt maar één keer, bij deze
is de hare dan voorbij (hoewel een vraag
om meer). Er huilt iets in het gras.
Er vroeg iemand wie de eerste steen gooide
ze zei: ik, maar is er wel een steen, geen
golf die haar meesleurt – het glas.
Een muts een sjaal een huis om haar heen
geknoopt als een blinddoek. De echte schuilt
ergens op zolder, de stem rauw door het stof.