Langzaam voel ik de levenskracht uit me vloeien,
Jou woordensteken doen mij niet meer zeer,
Voel mijn angst en haat samen gloeien,
Langzaam val ik op de grond neer.
Mijn ogen vertragen slechts mijn beeld,
Ze vertragen de pijn maar voor even,
Ik weet niet of het met snelheid scheelt,
Maar met die helse pijn wil ik niet leven.
Vage beelden komen plots voorbij,
Kleine stukjes van mijn bestaan,
Ook vage gezichtsdelen, dat ben jij,
Ik wenste dat je toen was weg gegaan.
Jij zorgde voor verwarring in mijn hoofd,
Bracht mij op andere gedachten,
Jij hebt het licht in mij gedoofd,
Ben gevangene in jouw doemloze nachten.
Helse krachten proberen mij te ontdoen,
Van het levenslicht in mijn lichaam,
Jij, monster zonder fastoen,
Liet mij met pijn achter en zelf ben je weg gegaan.
Een klein zielig hoopje,
Dat al haar levenkracht ziet vloeien,
Probeerde toch op te staan,
Door dat ze haar angst en haat voelde samen gloeien.
O, mijn lichaam,
Mag misschien straks niet meer leven,
Ik zal nooit met je gaan,
Jij monster ik zal mijn kracht nooit aan je geven.
Steeds veder zoog hij mij leven leeg,
Stopte een kwade ziel er voor in de plek,
Hij liet mij achter in een steeg,
En zei, zonder mij wordt je gek.
Al deze verwarring,
Ik snapte het niet.
Want enkel wat ik wilde,
Was leven zonder verdriet.