Zij ijsbeerde op en neer
voor het bushokje.
Draaide nerveus met een haarlokje
keek voordurend op haar uurwerk
en hield zich kunstmatig sterk.
Het was die dag er op
of er onder.
Als hij zou komen was het een wonder.
Na alles wat er was gebeurd
dacht ze innerlijk verscheurd.
Het regende nevelig, een
doodse dag.
Ze was blij dat zij de bus eindelijk zag.
Zij wachtte bezijde tegen de muur
haar, hoofd en hart brandden als vuur.
Toen de klapdeur geruisloos
open ging
zag zij een mannelijk silhouet in de opening
Maar de grootte scheen niet te passen
en haar lief droeg nooit zulke jassen.
Nog meer mensen stapte uit en
gingen hun weg.
Hij is niet erbij dacht ze, nou ja pech.
Net toen zij verslagen huiswaarts ging
stopte een auto op de lege parking.
Het portier ging open en een jongeman
stapte uit.
Bloemen in de hand en hij riep heel luid
"Ik hou van je en ik had verdriet,
toen ik jou die dagen alleen achterliet".
Zij liep naar hem toe, struikelend
haast.
Zij wierp zich in zijn armen stom verbaasd
"Maar ik was toch fout, dat weet je wel"
"Laat zijn " zei hij "dat is niet meer van tel".
Op dat ogenblik hield het regenen op
de zon scheen fijntjes tussen de wolken door
Hij is terug die zij bijna verloor.