De wonderbaarlijke visvangst.
Frans, Rik en Jef waren drie vrijgezellen en al meer dan twintig jaar onafscheidelijke vrienden.
Neen, verder moet men daar niets achter zoeken, zij hielden enkel te veel van hun vrijheid om zich aan een vaste partner te binden.
Jaar na jaar gingen zij samen met vakantie. Van het Krugerpark in het zuiden tot de fjorden in het noorden alles hadden ze samen afgereisd.
Met hun goed gemoed leken zij wel een komisch trio vanwege hun grappen en grollen.
Vorig jaar hadden zij besloten het eens wat rustiger aan te doen en hun vakantie in eigen land door te brengen in het bruisende Blankenberge.
Het vlotte drietal kreeg al vlug binding met de waard van hun nette hotelletje op de dijk.
Zo vernamen zij dat de man buiten zijn logement, ook nog een vissersbootje bezat waarmee hij in het najaar betalende visvangsten op kabeljauw organiseerde.
Omdat Rik dit najaar zestig werd en ze wisten dat zo een vissersavontuur de jarige wel zou bevallen, besloten Frans en Jef te boeken op 20 november net op de verjaardag van Rik.
Op de geplande datum stapten de heren, als echte zeebonken in gele waterdichte pakken en met de gepaste zuidwesters op het hoofd, over de loopbrug van de visserssloep.
De hotelhouder had voor de nodige lijnen, het gepaste aas, een kruik oude jenever, en belegde broodjes gezorgd.
Het was nogal zwaar weer en de golven gingen tamelijk wild te keer.
Om de schrik de overwinnen was de fles jenever binnen de kortste keren half leeg.
Rik begon zich al vlug misselijk te voelen van de drank en van de deining.
Voor de eerste kabeljauw binnen was gehaald, hing de jarige al over de reling te kotsen.
“Gadverdamme, mijn gebit is in het water gevallen,” vloekte Rik.
Voor hem was de pret eraf, groen van de zeeziekte en met een onderlip tot aan zijn neusgaten, zat hij te mokken op het dek.
Voor de andere twee kon de pret niet op, zij haalde de ene kabeljauw na de andere op.
Terwijl Jef en Frans de smakelijke, belegde broodjes opaten, waarvan Rik zich verdrietig onthield, waren die twee weer een van hun grappen aan het bedisselen.
Jef bond ongezien zijn kunstgebit stevig aan zijn vislijn.
Plots haalde hij op.
“Allee, kijk nu Rik is dat geen wonder. Ik heb jouw tanden terug opgevist.”
Blij als een kind keek Rik naar de wonderbaarlijke visvangst.
Vlug maakte hij de prothese los en stak het in zijn mond.
“Miljarde, dat is het mijne niet, die passen niet, hij vangt ook eens iets, daar kan ik geen kloten mee aanvangen.”
In zijn woede keilde hij, tot schrik van Jef, bliksemsnel het gebit terug de zee in.
Ik heb Jef vorige week gesproken, hij lachte zijn prachtige, nieuwe tanden bloot. Nu kon hij erom lachen, maar op kabeljauwvangst gaan ze nooit meer.