Eén ademtocht
en het zwart stond ondersteboven.
Toen warm, zacht vlees rustig
de rand van een rechteroor verkende
verstarde zekere houding, verstijfde onverschillig’ blik
bleef kil op het vriesvak rusten;
Míjn oor.
Warme gloed vermeerderde
als een omhulsel om dit tijdstip
zo ik door plotselinge claustrofobie
gevangen werd, maakt mij geen hokjesgeest…
Een moment van herstelling
waarin ik bovenlichaam draaide
verward knipperend met mijn ogen- of,
waren het mijn ogen wel?
Grijnzend gele tanden
in een ravenzwarte jas
konden roze cellen niet verklaren, stond ik
die oude man/mezelf nog lang na te staren.
Want één ademtocht
en het zwart stond ondersteboven.