Gevangen.
Als ik zit in het wit en het blauw
- van deze muren komt de stilte -
als in een hok, binnen en toch buiten,
de machines zijn getemd, een enkel blik
stoot zijn geluiden uit en
bijna-schemer roept de magie uit tot meester.
Vogels fluiten in eerbied en verdriet,
want zij kunnen niet weg van dit moment
en zijn ondergeschikt aan hun natuur.
Ben ik dit ik, hier en toch ook daar,
vraag ik mij deze kou af?
Als ik huiver in mijn eer-gebied
is er dan wel een keus?
Ach, de ikken en de vogels
vliegen af en aan, maar gaan nergens,
want alles gaat heen en alleen.
En de liefde warmt slechts mijn hart,
het laat de rest koud
achter in een hok om te sterven.
Het waas van mijn visie is blauw voor de wereld,
de georganiseerde ikken wegen haast niets,
maar hun wiel drukt mij neer.
Hoe zuiver kan één mens nu zijn?
Als dit ik in wit en pijn wordt blauw.