en door de stilte wordt de koning gekenmerkt; hij gaat fier en opgetogen over zijn bezaaide akkers van bloed en vergeten leven; wee zijn verdorven gebeente; sterf uit; intussen valt weer een blad van de tak, terwijl de poort sluit en de kinderen gillend over de lijken lopen, met de wond in hun achterhoofd en het vuur aan hun vinger; ik wist het aan de wijzers die ons aangaven waar we heen moesten, en ik kon afleiden dat we de verkeerde weg genomen hadden, maar toch is de hoop op liefde nabij, dus vrees niet! voorlopig groeit de reus uit tot een folterkrocht die in zijn slaap dieren omtovert tot mensen en ze daarna weer laat sterven met alleen hun handen bedekt door het oog van de pijn. wij vrezen allemaal het einde maar toch staan we er nooit bij stil!