Als een zwaan zo mooi
Stond zij in de ochtenddauw
In een gewaad van witte stof
Wat haar beschermde tegen de kou
Bij het meer daar bij het riet
Keek zij naar de zwanen
Elke ochtend weer,
Wist zij wanneer zij kwamen
Ze voedde ze als haar eigen kinderen
Een mooi meisje dat daar stond
In een lichte gloed van maanlicht
Wist niemand dat zij bestond
De zwanen, als engelen zo mooi
Waren onafhankelijk, zowaar
Zij konden niet meer eten
Niet meer leven zonder haar
De mist trok langzaam weg
De dag brak aan, de zon verdween
Ineens was ook het meisje weg
En de zwanen waren weer alleen
Een schaduw overdag
Een persoon in de nacht
De schimmen van het donker
Komen altijd onverwacht