Ìk sta in het café,
Zo mijn bier te drinken
Ik ruik mijn eigen geur,
Maar dat van andere vind ik stinken
Ik kijk zo om me heen
In de volle kroeg
Voor de mensheid is het te laat
Voor deze mensen nog te vroeg
Ik bestel mijn bier aan die bar,
En reken af bij de vriendelijke vrouw
De mens loopt het pad der breedte,
En toch is het te nauw.
Ik wordt aangetikt door een man,
Ik draai me om en kijk hem aan.
Het instinct dat is agressief,
Snel geneigd te slaan.
Ik wijk uit,
En kalmeer de man.
Is er geen andere manier?
Een andere manier, hoe het anders kan?
En zo sta ik weer alleen,
Ergens verscholen in een hoek.
De mens die is soms kwetsbaar,
Maar soms het spoor ook zoek
Ik stap uit de hoek,
Mijn borst vooruit, mijn schouders recht
Ik heb vertrouwen in ons,
De mensheid is niet slecht
Het kan alleen wat beter,
Daar weet iedereen alles van.
Iedereen heeft de antwoorden,
Maar niemand heeft het plan
Ik sta in het midden van de kroeg,
Ik sta verhoogd, en ik vraag om een toast.
Ik proost dan op de mensheid,
Want in de mensheid vind ik troost