Nog half dromend staar ik voor me.
Een lichtstraal die steekt in mijn gezicht
brengt mij langzaam naar de kille realiteit.
Het duurt even …
Ja … ja ik ben terug.
Geen fantasie-eiland meer.
Neen, een lege kamer staart me aan.
Op de achtergrond het gekras van de stoomtrein.
Mensen die het doel hopeloos proberen te vinden.
Maar ik zoek niet,
de trein sleurt me mee.
Ik sta op, kijk in de spiegel
en denk … ben ik dat.
‘k Stap de kamer uit
en zonder denken de dagelijkse routine in.
DAG UIT !!
Weer word ik wakker
Maar nu geen spijt
Het eiland opgeborgen in de kast.
De zon schittert in het glas.
Ik kijk in de spiegel,
hij lacht terug.
Het geluid van de trein is er nog
maar de vogels vliegen er vrolijk bij.
Ik loop de kamer uit
maar ik denk.
Ik ben van de trein gesprongen
en zie haar.
Ik neem haar hand
en zie nog twijfel in haar ogen.
Maar ik denk en weet.
Samen lopen we verder
En verdwijnen als stippen
in het niets.
Dag uit ?
Alweer een nieuwe dag.
Er klopt iets niet.
Heel onverwacht versnelt de trein.
De vogels hebben het steeds moeilijker.
Ze verstikken in de zwarte rook
of geraken tussen de stalen wielen.
Donkere wolken overwoekeren mijn wereld.
Ik sta hier.
Vast genageld op het spoor.
Ik hoor de trein.
Ik zie de trein.
Hij scheurt steeds sneller
in mijn richting.
Ik wil weg.
Ik wil terug naar gisteren.
Ik zie nog juist een laatste flits.
…
Niets.
Weer niets.
Verplicht meegesleurd door de trein.
Weer weiger ik te zoeken.
Weer drijf ik mee.
Als een dode hond
gevangen in de stroom.
UIT !