Honderdduizend en één
soms maakt het me zo moe
waar ik ook ga, wat ik ook doe
ik zie het overal en het zijn er zo velen
lippen om te kussen, ogen om te zinken,
oren om te knabbelen of borsten om te strelen.
zelfs de kleinste kuiltjes in zacht rode wangen
houden mijn blik en aandacht voor even gevangen
ik vervloek dan de eenmaligheid van mijn leven
waarbij ik God ontredderd verzoek om mij er nog
zo’n honderdduizend en één te geven