Compensatiedrang omwille van de stukje
regulerende onmannelijkheid dat Hij
toch niet meer gebruikte zwaait hij driftig
het “Ik sta boven alles” rond zich heen;
de aardappelboer die citroenen verkoopt
springt op het karretje mee naar de markt
“Kameraden, ik weet de weg, trekken maar!”
zwepend over de hoofden van het tuig.
Hij weet de weg, maar ezels weten beter,
bewijzen het door gluiperige volgzaamheid
waarbij het wiel nét over de kei heen voert
die de spaken en dwangketens breekt:
listig en leep geveinsde domheid grijnst
achter een blik van schuldig verzuim
om te ontaarden in sarcastische hoon
in de kroeg waar Hij zich nooit vertoont.